Tocqueville-project: Tocqueville, Religie en Democratie
Een samenleving kan niet zonder instituties. Of het nu om de overheid gaat, om bedrijven of om maatschappelijke instellingen, zonder een organisatievorm gaat het niet. Instituties staan borg voor een zekere bestendigheid. Zij reiken basispatronen aan voor onderlinge verhoudingen en maken deelname aan het openbare leven mogelijk. Om iets duurzaams tot stand te brengen dat boven de toevallig betrokken personen uitstijgt, zijn instituties nodig.
Nederlanders hebben een tweeslachtige houding ten opzichte van overheidsinstituties. Aan de ene kant verwachten wij ongelofelijk veel van de overheid. Voor allerlei terreinen van het leven rekenen wij erop dat de overheid voorzieningen levert of zorgt dat andere instituties die voorzieningen leveren op een manier die wij willen. Van onderwijs tot gezondheidszorg, van voedselveiligheid tot sociale zekerheid. Als er ergens iets mis gaat in de samenleving, vinden wij dat de overheid moet inspringen en regels maken. Veel politici dragen aan die hoge verwachtingen bij.
Aan de andere kant koesteren wij een diep wantrouwen tegenover de overheid. In onderzoeken komt steevast naar voren dat de overheid gewantrouwd wordt. Ook politici staan niet hoog in vertrouwen. De ontevredenheid met het publieke domein vinden wij ook terug in de grote schommelingen in verkiezingsuitslagen.
In Amerika is dat traditioneel anders. Daar bestaat traditioneel géén draagvlak voor een grote overheid. Voor een verzorgingsstaat zoals wij die in Nederland kenden en nog steeds kennen, heeft daar nooit een voedingsbodem bestaan. Een grote overheid wordt gewantrouwd. Maar de instituties zelf, daarvoor ligt het anders. De instituties – het Witte Huis van de president, het Capitool van het parlement, het Supreme Court van de rechterlijke macht – zijn iconen van democratie en rechtsstaat. Natuurlijk, er gaan daar ook zaken mis en er kan groot ongenoegen bestaan met het beleid van de een of andere regering. Maar de instituties staan voor iets dat groter is dan de personen die de betreffende ambten bekleden.
Hoe valt dit verschil te verklaren?
Misschien is het zo dat in Amerika de instituties in de kern worden gezien als iets van de Amerikaanse burgers zélf. Amerikanen hebben hun democratische instituties zelf ontworpen en gebouwd: in de dorpen, de steden, in de staten en ook in het federale Washington D.C. . In Europa was het anders. Daar bestonden altijd al instituties. Die kwamen niet van onderop, maar functioneerden top-down. Is ónze grondhouding ten aanzien van publieke instituties dat wij ons ervan moeten emanciperen en bevrijden? Een emancipatie en bevrijding die vooral met de democratisering in de tweede helft van de 19de eeuw in gang werd gezet? En die zich uitte door die instituties via een uitgebreid stelsel van voorzieningen voor ons te laten ‘werken’?
Wanneer deze analyse hout snijdt, dan rijst de vraag wat dat betekent. Onze geschiedenis kunnen wij niet van ons afschudden. Instituties moeten in elk geval ten alle tijden hun dienstbaarheid voor ogen houden aan het doel waarvoor zij staan. In de woorden van Alexis de Tocqueville: “Een institutie kan politiek gezien alleen succes hebben wanneer zij ten dienste staat van de velen; zij is tot mislukken gedoemd wanneer zij alleen ten goede komt aan weinigen.“ Voor volksvertegenwoordigers betekent dat in elk geval een sterke binding met de achterban. Het betekent gerichtheid op het algemeen belang. Overspannen of loze beloften en eindeloze reeksen proefballonnetjes die sneller leeg lopen dan zij worden opgeblazen, helpen daar in elk geval niet bij.
* Deze tekst verscheen eerder op de site: Tocqueville, Religie en Democratie, op 5 juni 2019