De burgerlijke rechter en de religieuze echtverbintenis – niet zo’n gek wetsvoorstel
‘Kabinet wil beëindiging ‘huwelijkse gevangenschap’ vergemakkelijken,’ zo kopte NOS.nl op 27 november 2019.[i] In het korte berichtje stond verder te lezen: “Rechters krijgen, wat het kabinet betreft, de mogelijkheid om in één procedure zowel de echtscheiding als de ontbinding van het religieus huwelijk te regelen.” De minister voor Rechtsbescherming onder wiens verantwoordelijkheid het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer was ingediend, wilde volgens hetzelfde NOS-bericht ‘vrouwen helpen die in “huwelijkse gevangenschap” leven, omdat het moeilijk is om een religieus huwelijk te ontbinden’. Voeg daar een lovend commentaar vanuit de politiek bij en het is goed voor te stellen dat vanuit kerkelijke kring op deze berichtgeving met argwaan of afkeuring werd gereageerd.
Overheidsrechters kunnen niet de ontbinding van een religieus huwelijk ‘regelen’. Daarvoor gelden religieuze procedures. En wat te denken van de term ‘ontbinding’? Volgens het Rooms-Katholieke recht kan een kerkelijk huwelijk in beginsel niet vanaf een bepaald moment in de tijd worden ontbonden; het kan met terugwerkende kracht nietig verklaard worden. En dat is echt iets anders. Met het NOS-bericht kreeg het wetsvoorstel dus een slechte start. Is dat terecht?
De situatie nu
Om die vraag te beantwoorden, is het goed om eerst eens naar het nu geldende recht te kijken. Wat zijn de mogelijkheden van de burgerlijke rechter ten aanzien van de beëindiging van religieuze echtverbintenis? Wanneer ingeval van een echtscheiding een van de echtelieden niet wil meewerken aan het beëindigen van een religieuze echtverbintenis, kan de andere partij naar de burgerlijke rechter om medewerking daaraan te proberen af te dwingen. Het criterium dat de rechter hanteert bij de beoordeling of er al of niet sprake is onrechtmatig handelen is de zorgvuldigheid die in maatschappelijk verkeer betamelijk is. Zo heeft de rechter wel eens een mannelijke (ex-)echtgenoot bevolen om een ‘get’ – een joodse echtscheidingsbrief – af te geven zodat de betreffende echtverbintenis ook naar joods religieus recht beëindigd kon worden.[ii] De rechter kijkt in dergelijke gevallen naar de omstandigheden van het geval en weegt de belangen van beide partijen af.
Het is ook mogelijk om in een burgerlijke echtscheidingsprocedure als nevenvoorziening medewerking te vorderen aan de beëindiging van een religieuze echtverbintenis. Daarvoor is volgens de wet nodig dat er ‘voldoende samenhang’ is met het burgerlijke echtscheidingsverzoek en het ‘niet te verwachten is dat de hoofdprocedure onnodige vertraging oploopt’.[iii] Het is dus al mogelijk dat via de burgerlijke rechter een rol speelt bij de beëindiging van een religieuze echtverbintenis.
Het wetsvoorstel
Wat houdt het nieuwe wetsvoorstel dan in en hoe moeten wij daartegen aankijken? Om te beginnen, worden de twee voorwaarden voor het met succes de nevenvoorziening kunnen verzoeken, geschrapt. Dat geeft duidelijkheid. Zo hoeft straks niet meer een afzonderlijke, tijdrovende en kostbare procedure bij de burgerlijke rechter te worden gestart. Daar valt moeilijk bezwaar tegen te maken. Sterker nog: dat is winst. Voor de inhoudelijke beoordeling door de rechter blijven de concrete omstandigheden van het geval gewoon een rol spelen. Een inhoudelijke aanscherping geeft het wetsvoorstel wel. Medewerking is het uitgangspunt: “Een partij bij een religieuze of levensbeschouwelijke verbintenis is gehouden tot het verlenen van medewerking aan het teniet doen gaat van die verbintenis indien een andere partij daarom verzoekt, tenzij dit gelet op zwaarwegende belangen in redelijkheid niet kan worden gevergd.”[iv]
De Afdeling advisering van de Raad van State kon met deze formulering goed leven omdat er in alle individuele gevallen afwegingsruimte voor de rechter blijft.[v] Dat is inderdaad van belang. De voorgestelde formulering is daarmee niet onredelijk. De eigenlijke beëindiging van de religieuze verbintenis blijft trouwens een zaak van de religieuze procedure zelf. Daaraan wordt niets veranderd. In de beoordeling of er grond is de religieuze verbintenis te beëindigen, is het religieus recht inclusief de procedure die daarvoor geldt leading. De religieuze procedure moet wel naar Nederlandse maatstaven netjes en fair verlopen.
Het wetsvoorstel verandert dus niets ten principale aan de traditionele verhouding tussen burgerlijk recht en kerkelijk recht. Wat betekent het wetsvoorstel in het licht van de individuele godsdienstvrijheid? Ook daar is geen reden tot alarm. Een van de echtelieden kan volgens burgerlijk recht gedwongen worden medewerking te verlenen aan een religieuze procedure tegen zijn of haar religieuze overtuiging. Daar staat voor de andere partij tegenover de vrijheid om de weg vrij te maken voor het aangaan van een nieuwe verbintenis die ook weer op religieuze wijze bezegeld kan worden.
Een internationaal tintje
In Nederland is het burgerlijk huwelijk het enige rechtsgeldige huwelijk. Hier mag een religieuze plechtigheid met betrekking tot het huwelijk pas plaatsvinden nadat een burgerlijk huwelijk is gesloten.[vi] In sommige landen ligt dat anders. Zo kan het zijn dat het religieuze huwelijk het enige huwelijk is, denk aan islamitische landen. Wanneer van een echtpaar dat in Nederland woont in zo’n geval de ene partij weigert mee te werken, zou het kunnen zijn dat het huwelijk ook juridisch niet beëindigd zou kunnen worden. Dat geeft een scheve situatie. Bovendien zou dat volgens de toelichting in bepaalde landen tot neveneffect hebben dat vrouwen het land van herkomst niet kunnen bezoeken zonder de echtgenoot of dat het aangegaan zijn van een andere verbintenis in dat land als overspel wordt gezien waarop zware straffen staan. Ook dat is vanuit Nederlands oogpunt niet gewenst.
Waarom verandering?
Dat een wetswijziging nu in het vizier komt, heeft niet zozeer te maken met een fundamentele andere verhouding van de wetgever tot religie of tot het kerkelijk recht. Het heeft wel te maken met de maatschappelijke omstandigheid dat er meer echtscheidingen zijn. Dat kan niet rechtstreeks aan de rechter of de wetgever worden tegengeworpen.
Overigens verschilt de reële betekenis van het wetsvoorstel per religie. In de protestantse tradities in Nederland wordt niet gesproken van een kerkelijke huwelijkssluiting, maar van de inzegening van het eerder gesloten burgerlijk huwelijk. Een beëindiging van een religieus huwelijk is daar niet aan de orde. Waar dat wel het geval is, vereisen ook niet alle tradities voor beëindiging de medewerking van de andere partner.
Nuance, redelijkheid en sfeer
Het grensvlak tussen burgerlijk recht en kerkelijk recht is complex. Het is een terrein vol voetangels en klemmen. Het wetsvoorstel presenteert een bescheiden, maar zinvolle verandering en doet dat met voldoende nuance en redelijkheid. Daarbij respecteert het de basisbeginselen van de verhouding tussen burgerlijk en kerkelijk recht.
Wat overblijft: de term ‘huwelijkse gevangenschap’, een term die hier in verband wordt gebracht met een religieuze echtverbintenis. De term ademt tenminste een negatieve sfeer. Die aanduiding had best neutraler gekund.
[i] Zie https://nos.nl/artikel/2312217-kabinet-wil-beeindiging-huwelijkse-gevangenschap-vergemakkelijken.html (geraadpleegd op 18 december 2019).
[ii] Volgens de Hoge Raad kan de weigering een ‘get’ af te geven onrechtmatig zijn; zie HR 22 januari 1982, ECLI:NL:HR:1982: AG4319 (niet gepubliceerd), NJ 1982, 489.
[iii] Zie het algemeen geformuleerde artikel 827, eerste lid, aanhef en onder f, Rv; zie ook de memorie van toelichting bij het aanhangige wetsvoorstel, Kamerstukken II, 2019-2020, 35 348, nr.3, p.3.
[iv] Het aan artikel 1: 68 BW toe te voegen tweede lid.
[v] Kamerstukken II, 2019-2020, 35 348, nr.4, p.4.
[vi] Zie de artikelen 1:68 BW en 449 Sr.